Proefexamen-RO-III-02-31

Proefexamen RO-III-02-31

1. Welke knoop of steek is dit?

 
 
 
 

2. Om te voorkomen dat een mastworp los gaat, kun je de mastworp borgen met een

 
 
 
 

3. Met welke knoop of steek maak je een nietschuivende lus in een lijn?

 
 
 
 

4. Wat doe je met een lijn voordat je hem opbergt?

 
 
 
 

5. Wat zijn A, B, C en D?

 
 
 
 

6. De boegroeiers zitten, als je met z’n zessen roeit,

 
 
 
 

7. Wat zijn 1, 2 en 3?

 
 
 
 

8. Waar zit het dolboord?

 
 
 
 

9. Dit is een

 
 
 
 

10. B moet voorrang geven, maar is te laat met uitwijken. Wat moet er nu gebeuren?

 
 
 
 

11. Je ziet een schip dat een blauwe kegel met de punt naar beneden voert. Wat voor schip is dit?

 
 
 
 

12. Deze lichten op een drijvend werktuig betekenen dat je

 
 
 
 

13. Wat verstaat het BPR onder ‘oplopen’?

 
 
 
 

14. Wie moet voorrang geven en waarom?

 
 
 
 

15. Wie moet voorrang geven en waarom?

 
 
 
 

16. Wie moet voorrang geven en waarom?

 
 
 
 

17. Wie moet voorrang geven en waarom?

 
 
 
 

18. Welke van deze twee roeiboten moet voorrang geven en waarom?

 
 
 
 

19. Wie moet voorrang geven?

 
 
 
 

20. Wat is de volgorde van doorvaren?

 
 
 
 

21. Wie moet voorrang geven en waarom?

 
 
 
 

22. Roeiboot A loopt zeilschip B op. Hoe moet dit gebeuren?

 
 
 
 

23. Hoe moet je volgens het BPR afmeren in een sluis?

 
 
 
 

24. De kade ligt zo vol dat er een schip naast jouw schip wil komen liggen.

 
 
 
 

25. Een schip in nood roept om hulp door

 
 
 
 

26. Wat betekenen deze lichten op een sluis of brug?

 
 
 
 

27. Dit is een wit bord met een rode rand en een rode streep erdoor. Wat duidt dit bord aan?

 
 
 
 

28. Na het commando ‘Beide boorden: strijkt … gelijk’ wil je met de spiegel naar bakboord draaien. Wat moet je dan doen?

 
 
 
 

29. Bij welk schip kun je je midzwaard ophalen zonder dat dit effect heeft op de koers?

 
 
 
 

30. Als de wind ruimt

 
 
 
 

31. Bij welk type wolken kun je onweer verwachten?

 
 
 
 

32. Waar moet een reddingsvest onder andere aan voldoen?

 
 
 
 

33. Waar neem je het beste een drenkeling aan boord?

 
 
 
 

34. Wat doe je als eerste als je boot midden op een meer is omgeslagen?

 
 
 
 

35. Wat is bij een groot schip de ‘dode hoek’?

 
 
 
 

36. Welk schip ligt goed afgemeerd?

 
 
 
 

37. Je roeit een achtje. Waar geef je het commando ‘Stuurboord haalt…Gelijk’?

 
 
 
 

38. Welk roeicommando is hier gegeven?

 
 
 
 

39. Welk commando is hier gegeven?

 
 
 
 

40. Welke manier van jagen is de beste?

 
 
 
 

41. Waar stop je de boot mee af als je bij A gaat aanleggen?

 
 
 
 

42. Wat versta je onder het krabben van een anker?

 

 
 
 
 

43. Je gaat voor anker tegen wind en stroom. Je laat het anker vallen

 
 
 
 

44. Je wil de rivier oversteken. In welke richting moet je sturen als je rekening houdt met de stroom?

 
 
 
 

45. Je bent aan het zingen in de boot en nadert een terras. Ga je door met zingen?

 
 
 
 

Vraag 1 van 45

Reacties zijn gesloten.