Proefexamen Kb-III-03-38

Proefexamen Kb-III-03-38

1. Welke knopen of steken zijn dit?

 
 
 
 

2. Met welke knoop of steek maak je een nietschuivende lus in een lijn?

 
 
 
 

3. Hoe heet de kunststof of metalen ring binnenin een oogsplits?

 
 
 
 

4. Welk antwoord is goed als je natuurvezel touw vergelijkt met kunststof touw?

 
 
 
 

5. Wat kan je doen om het schavielen van een tros langs een kade te voorkomen?”

 
 
 
 

6. Verhalen is

 
 
 
 

7. Wat is afvallen?

 
 
 
 

8. Wanneer een kanaal niet ‘bezeild’ is, moet je

 
 
 
 

9. Wat is het trimmen van een zeilboot?

 
 
 
 

10. Naar welk onderdeel wijst de pijl?

 
 
 
 

11. Tussen welke twee onderdelen zit het lummelbeslag?

 
 
 
 

12. Waar zit de schoothoek?

 
 
 
 

13. Na het reven met een bindrif zie je plooien bij de reefknuttels. Wat moet je nu doen?

 
 
 
 

14. Tijdens het zeilen ontdek je dat er een stag loshangt. Wat had je moeten doen om dit te voorkomen?

 
 
 
 

15. Hoe heet in het BPR een schip dat langer is dan 20 meter?

 
 
 
 

16. Wat is volgens het BPR ’s nachts?

 
 
 
 

17. Hoe oud moet je zijn om te mogen varen met een klein open motorschip korter dan 7 meter en een maximumsnelheid van minder dan 13 km/uur?

 
 
 
 

18. Wat betekent een zwarte bol in de mast van een schip?

 
 
 
 

19. Bij een baggerwerktuig is het vaarwater aan één zijde vrij. Aan deze zijde hangen

 
 
 
 

20. Wat voor schip komt hier naar je toe varen met een groen en rood licht?

 
 
 
 

21. Je nadert met een kruisende koers een motorschip. Welke lichten kun je zien?

 
 
 
 

22. Wat voor verlichting moet een lelievlet voeren, die ’s nachts gaat roeien?

 
 
 
 

23. Mag A hier altijd wegvaren?

 
 
 
 

24. Wie moet voorrang geven?

 
 
 
 

25. Wie moet voorrang geven en waarom?

 
 
 
 

26. Wie moet voorrang geven en waarom?

 
 
 
 

27. Wie moet voorrang geven en waarom?

 
 
 
 

28. Wie moet voorrang geven en waarom?

 
 
 
 

29. Wat is de volgorde van doorvaren?

 
 
 
 

30. Wie moet voorrang geven en waarom?

 
 
 
 

31. A wil B voorbijvaren. Wat moet hier gebeuren?

 
 
 
 

32. Er liggen drie scoutinggroepen met hun vletten voor een sluis te wachten. In welke volgorde mogen ze de sluis binnen varen?

 
 
 
 

33. Wat betekent dit geluidssein (lange stoot)?

 
 
 
 

34. Wat betekent dit bord?

 

 
 
 
 

35. Deze verlichting op een brug betekent

 
 
 
 

36. Welk diploma is verplicht voor het besturen van een klein motorschip, met buitenboordmotor, dat 22 km per uur kan varen?

 
 
 
 

37. Wat voor stabiliteit hebben brede jachten met weinig diepgang over het algemeen?

 
 
 
 

38. Wat kan je doen om een schip minder lijgierig te maken?

 
 
 
 

39. Als de helling naar lij van een (loefgierig) zeilschip toeneemt dan

 
 
 
 

40. Wanneer je alleen stuurt met behulp van de zeilen, kun je oploeven door

 
 
 
 

41. Wat doet de wind als hij van richting verandert van west via zuidwest naar zuidoost?

 
 
 
 

42. ‘Storm’ is op de schaal van Beaufort windkracht

 
 
 
 

43. Waar moet een reddingsvest onder andere aan voldoen?

 
 
 
 

44. Waarom moet je bij je omgeslagen vlet blijven en niet naar de kant zwemmen?

 
 
 
 

45. Je ziet een aantal zeilschepen met een rood lapje om de voorstag zeilen, wat doe je dan?

 
 
 
 

Vraag 1 van 45

Reacties zijn gesloten.